Invarianten en hun toepassing

DE AARD VAN HET KIND

Het kind en de volwassene zijn gelijk van aard.

Daarom:

  • Krijgen onze kinderen op school volop kansen om op school te handelen, te leven en te reageren vanuit de levenskracht die in hen schuilt. Spontaniteit en oprechte emotionaliteit getuigen daarvan.
  • Gelden op school voor onze kinderen en de volwassenen dezelfde beginselen: eerbied, verwondering, openheid, respect …

Groter zijn betekent niet noodzakelijk superieur zijn.

Daarom:

  • Gaan de teamleden ook op basis van gelijkheid met elkaar en met hun coördinator om en wordt er gestreefd naar een gemoedelijke omgang. Ook uit het contact met ouders en met anderen blijkt die gelijkheid. De volwassenen hebben op dat punt een belangrijke voorleeffunctie voor de kinderen.
  • Leven en werken de leerkrachten tussen en met de kinderen. Daarbij bejegenen ze hen als gelijken. Elkaar aanspreken met de voornaam is in die zin een belangrijk signaal. Hoffelijkheid geldt dan ook in twee richtingen.
  • Kiest de school voor een open opvoeding van waaruit de leerkrachten als vanzelf worden uitgenodigd tot nadenken over hun houding als opvoeder.
  • Neemt het bureau van de leerkracht geen ereplaats in in de klas.
  • Gebeurt evaluatie altijd vanuit een ontwikkelingsperspectief waarbij het kind centraal staat.
  • Wil een leerkracht naast leerkracht ook vriend, broer/zus, mama/papa zijn.

Het gedrag van een kind op school toont aan hoe het kind zich fysiek en emotioneel voelt.

Daarom:

  • Zijn leerkrachten geïnteresseerd in wat onze kinderen op emotioneel vlak bezighoudt, wat hen bezwaart en drijft en wat er eventueel scheelt. Ze tonen die interesse door een luisterbereide houding voor wat onze kinderen of wij, hun ouders, aanbrengen.
  • Wordt er altijd goed gezorgd voor kinderen: letterlijk en figuurlijk.
  • Zullen ouders en leerkrachten samen bouwen aan een open communicatie waarin zorgen en noden vertrouwelijk kunnen worden uitgewisseld in functie van een goede zorg voor elk kind.

DE REACTIES VAN HET KIND

Autoritaire bevelen wekken weerstand. Niemand werkt graag op bevel.

Daarom:

  • Hoeden leerkrachten en de coördinator zich voor onnodig autoritair gedrag t.o.v. de kinderen en zoeken ze naar een uitnodigende manier om met de kinderen samen te werken . Hetzelfde geldt voor ouders op de school.
  • Worden kinderen actief betrokken bij het maken van keuzes, afspraken en bij het zoeken naar oplossingen en het maken van afspraken op school. Vanzelfsprekend kunnen leerkrachten een aanbod formuleren waaruit kinderen kunnen kiezen.
  • Streeft de school naar een algemeen klimaat van samen zoeken, ondersteunen, en kansen geven door te zorgen voor gepaste hulpmiddelen en een aangepaste klas- en schoolorganisatie (leefgroepen, kringgesprekken, …)
  • Worden kinderen aangezet tot het opnemen van verantwoordelijkheid. (stamgroepen, kinderparlement, forum, …)
  • Verloopt de communicatie binnen het team en tussen het team en de ouders in een sfeer van openheid, gericht op het bereiken van consensus. Ook hier geldt het principe van voorleefgedrag en consequentie ten opzichte van de kinderen (een goed werkende ouderraad, voldoende overlegmomenten, werkgroepen, kans tot individueel overleg, leefgroepavonden, het Freinetcongres …)

Niemand heeft graag nutteloze afspraken.

Daarom:

  • Worden er samen met de kinderen afspraken gemaakt zodat ‘harde tucht’ onnodig is om tot een aanvaardbare discipline te komen. Dat kan tijdens gesprekken met de kinderen in de klas, tijdens individuele gesprekken met kinderen en op schoolniveau bvb. in het kinderparlement. Ook het wekelijkse forum leent zich om deze afspraken op een ludieke en kindvriendelijke wijze te expliciteren.
  • Zijn afspraken altijd een antwoord op een concrete nood. Eén van die noden is het ‘zich goed en geborgen voelen’ van elk kind en elk teamlid op de school.
  • Wordt er gezorgd voor een vlotte organisatie van het schoolleven, evenwel zonder dril en rigoureus strenge colonnevorming.

Niemand houdt ervan gedwongen te worden.

Daarom:

  • Worden karweien en opdrachten in een open en aantrekkelijke sfeer aangeboden. Daarbij streven we naar een gevoel van betrokkenheid en medeverantwoordelijkheidszin bij iedereen.
  • Staat een coöperatieve samenwerking in alles voorop.
  • Krijgen kinderen de kans om eigen interesses en eigen noden en beslommeringen aan te brengen en te concretiseren. Ook dat verhoogt de betrokkenheid en de bereidwilligheid tot meedoen. Zo worden dwang en bevel onnodig!
  • Zijn autoritaire bevelen altijd fout.
  • Nemen leidinggevenden op school (leerkrachten, ouders, de coördinator, …) zoveel als mogelijk zelf ook deel aan de activiteiten.

Zelfgekozen bezigheden geven meer voldoening, zelfs al zijn die soms moeilijker dan de opgelegde.

Daarom:

  • Krijgen de kinderen alle kansen om vrij hun taken te kiezen, een eigen planning uit te werken en hun eigen werkritme te bepalen. De leerkrachten zullen hun daarbij stimuleren door in te spelen op hun individuele noden.
  • Worden oplossingen die kinderen aanbrengen niet zo maar van tafel geveegd, maar voldoende gewikt en gewogen op hun haalbaarheid in een streven om ze ook uit te proberen.
  • Wordt initiatief van kinderen altijd toegejuicht en gestimuleerd. Initiatieven als de vrije werktijd, vrije teksten en eigen leermateriaal vinden wij dan ook zeer belangrijk.
  • Worden handboeken en leermethodes zoveel mogelijk gebannen. Ze laten immers weinig ruimte voor eigen keuze en zijn altijd het voorgekauwde resultaat van ijverige handlangers van de methode die de kinderen herleiden tot stille en slaafse uitvoerders. Smaken zelfgekozen snoepjes niet beter dan om het even welk aangeboden snoepje.
  • Worden leerplannen gezien als steun om op een creatieve manier steunpunten in te bouwen in het geheel van de levende klas. Bovendien kunnen ze een referentiepunt zijn bij het bewaken van de horizontale en verticale samenhang tussen de inhouden. Ze kunnen tevens de leerkrachten helpen bij de reflectie op hun onderwijskundig handelen in de klas.
  • Houden leerkrachten ook rekening met deze invariant bij het uittekenen van jaarplanning en andere werkplannen.
  • zien wij het vrij tekenen met gevarieerde materialen en op gevarieerde dragers een belangrijke aanvulling bij alle andere vormen van de communicatie. Het is aan de leerkrachten om ook op dit vlak kinderen uit te dagen zodat dit ‘ zich uitdrukken in beelden’ een rijke activiteit wordt.
  • Zullen specifieke talenten van kinderen worden aangesproken en ingezet tijdens het forum, in de klas, in de atelierwerking, …

Niemand werkt graag zonder te weten waartoe zijn inspanning dient, zonder het te bereiken doel mee te kunnen beslissen.

Daarom:

  • Heeft de gekozen oefen- en leerstof altijd een duidelijke link met de realiteit en met de leefwereld van onze kinderen.
  • Wordt er met onze kinderen doelgericht gewerkt.
  • Is het handelen en leren van onze kinderen steeds gericht op het zoeken naar een antwoord op hun leervragen, hun interesses, de dilemma’s die ze zich stellen, de nieuwsgierigheid die bij hen leeft.
  • Wordt er voldoende aandacht gegeven aan elke ‘waarom- vraag’ van de kinderen zoals die blijkt uit gesprekken, uit de vrije teksten en uit hun omgang en gedrag in de groep, …)
  • Wordt er zoveel als mogelijk gewerkt met materiaal van de kinderen zelf (vrije teksten, zelf verzameld en eigen materiaal, …)
  • Worden abstracte, schoolse oefeningen die nergens toe leiden, vermeden.

We moeten werkmogelijkheden aanbieden waarvoor kinderen gemotiveerd zijn.

Daarom:

  • Worden activiteiten aangeboden die voor onze kinderen uitdagend zijn: projectwerk, ateliers, …
  • Mogen onze kinderen ook eigen doelen voorop stellen voor zover die anderen niet benadelen.
  • Gaat het team op een deskundige en kritische wijze om met suggesties en strategieën uit handboeken en methodes die uiteindelijk aanzetten tot het volgen van andermans, voor kinderen vaak onbegrijpelijke logica.
  • Worden assertiviteit, mondigheid en verantwoordelijkheidszin waar het kan gestimuleerd.
  • Worden onze kinderen veelvuldig aangezet tot samenwerken en overleg ook over de leefgroepen heen (bvb. in de stamgroepenwerking).
  • Zijn de vrije teksten een plezierige en boeiende activiteit voor kinderen waarbij vrij  schrijven en illustreren hand in hand gaan.
  • Is er zodra het kan, kans tot het voeren van correspondentie met andere kinderen, ook van buiten de school.
  • Worden vele kansen geboden tot experimenteren en wetenschappelijke onderzoek.
  • Laat de vrije werktijd voldoende ruimte voor eigen initiatief.
  • Zoekt de leerkracht voortdurend naar uitdagende, aantrekkelijke en verrassende opdrachten.

Geen schools gedreun.

Ieder mens wil slagen. Mislukking remt en breekt het enthousiasme.

Het werk, niet het spel is de natuurlijke bezigheid van het kind.

Daarom:

  • Moet de school onze kinderen voorbereiden op het echte leven van vandaag en morgen.
  • Is het welbevinden van onze kinderen een belangrijke bezorgdheid die leeft bij de leerkrachten en die op een alerte wijze wordt opgevolgd. (Leuke en boeiende opdrachten zijn daarvan de basis.)
  • Zijn opdrachten en inhouden zo gekozen dat ze aanspreken en meteen aanzetten tot bereidwillige inzet van leerkrachten en kinderen.
  • Is de klok niet dé bepalende factor op school die ingezette leerprocessen bruusk onderbreekt of abrupt beëindigd.
  • Zijn de activiteiten altijd gericht op de zone van de naaste ontwikkeling zodat succeservaringen gegarandeerd zijn, echter zonder terug te vallen op bezigheidstherapie.
  • Is er voldoende aandacht voor appreciatie en beloning. Er wordt bij voorkeur gewerkt met eigen materiaal (vrije teksten, eigen creatief werk, …)
  • Weerklinkt er regelmatig applaus als beloning voor geleverde inzet en taakspanning.
  • Worden puntensystemen omwille van hun vele neveneffecten gebannen en vervangen door belonende en beschrijvende systemen die vooral de evolutie en de vooruitgang in de aandacht brengen.
  • Is er oog voor een gedifferentieerde en zorgzame omgang met en benadering van elk kind, zeker wanneer het kind nood heeft aan extra en bijzondere en deskundige ondersteuning.
  • Is er in de klas sprake van een creatieve ateliersfeer waarin kinderen graag werken en samen werken.

OPVOEDENDE TECHNIEKEN

Het experimenteel zoeken is de normale, natuurlijke en universele weg tot verwerving.

Daarom:

  • Streeft men in de klassen naar diep gevestigde kennis en attitudevorming op basis van eigen creatief denken en experimenteel onderzoek van de kinderen.
  • Streeft de school naar de vorming van creatieve werkers, nieuwsgierige wetenschappers en mensen die de waarde van samen en voor elkaar werken echt beleven.
  • Worden initiatieven van kinderen met betrekking tot het verwerven van nieuwe inzichten, vaardigheden, attitudes en ervaringen aangemoedigd en gestimuleerd.

Het geheugen heeft slechts waarde wanneer het het experimenteel zoeken dient en zo werkelijk in dienst staat van het leven.

Daarom:

  • Wordt het geheugen, hoe belangrijk het ook is, in de eerste plaats gezien als een technisch hulpmiddel bij het leren en niet als een doel op zich.
  • Wordt het geheugen van de kinderen niet nodeloos geoefend aan de hand van loze inhouden.
  • Is loutere reproductie van inhouden geen uitgangspunt voor de evaluatie van wat de kinderen hebben geleerd.  Het draagt immers niet bij tot een goed beeld van de competentie.

Regels en wetten moeten het resultaat zijn van ervaring, waarneming en onderzoek. Zo niet zijn het waardeloze formules.

Daarom:

  • Gebeurt het verwerven van kennis vanuit de praktijk. Elke regel en wet komen er als conclusie van spontaan of bewust onderzoek of op basis van de eigen waarneming en ervaring.
  • Kunnen regels om de regels nooit het doel zijn.
  • Komt de regel er ter ondersteuning van wat de kinderen al weten

Intelligentie is geen gave die alleen op eigen kracht teert, onafhankelijk van de andere vitale elementen in het individu.

Daarom:

  • Wordt intelligentie niet gezien los van de totale persoon van het kind. Intelligentie is immers het resultaat van het complexe samenspel van alle mogelijkheden die een persoon inzet om tot functioneren te komen: de manier van waarnemen, de gevolgde handelingsstrategieën, de kritische zin, de hangnaar kennis, de nieuwsgierigheid naar het nieuwe rondom zich, enz.
  • Zal men in de klas, rekening houdend met die samenhang in elk kind, vooral aansturen op experimenteel en coöperatief leren waarbij kinderen leren van en aan elkaar.

De Speelplaneet cultiveert geen abstracte vorm van intelligentie die zich – ver van de levende werkelijkheid – voedt met woorden en ideeën, vastgelegd door het geheugen.

Daarom:

  • Wordt de abstracte intelligentie niet gezien als het hoogste goed. Zo zijn bvb. verstandig handelen in het gewone leven of flexibel in het leven staan even belangrijk.
  • Is er voldoende aandacht voor de verschillende vormen van intelligentie: de intelligentie van de handen, de kunstzinnige intelligentie, gezond verstand, de speculatieve intelligentie, de sociale en politieke intelligentie, …
  • Worden kinderen vanuit gevarieerde opdrachten aangesproken vanuit die verschillende intelligenties.

Een kind luistert niet graag naar ex-cathedra-lessen.

Daarom:

  • Worden er in de klas organisatie- en werkvormen gehanteerd die aanzetten tot proefneming, overleg, lectuur en opzoekingwerk dat aanzet tot het stellen van boeiende leervragen door de kinderen.
  • Wordt er in de klas een veelheid aan informatie aangeboden die kinderen boeit en nieuwsgierig maakt.
  • Toont de leerkracht in de eerste plaats de weg naar het antwoord, liever dan zelf het antwoord te geven.

Van levend, functioneel werk wordt een kind niet moe.

Daarom:

  • Zoekt het schoolteam naar werkstukken die beantwoorden aan de behoefte van onze kinderen zodat deze zich intrinsiek gemotiveerd weten en graag doorzetten.
  • Zijn de schoolopdrachten en de aanpak van die aard dat onze kinderen graag naar school komen en er graag leven en werken.

Niemand – kind noch volwassene – houdt van controle en sancties, die steeds kwetsen, vooral wanneer ze publiekelijk gebeuren.

Daarom:

  • Kan een minder vlotte ontwikkeling of een stagnatie ervan bij kinderen nooit de aanleiding zijn voor sancties. Een leerproces is immers altijd een weg van vallen en opstaan, van lukken en mislukken.
  • Is een uitgangspunt op school dat een kind van nature zijn best doet om te slagen.
  • Engageren alle schoolteamleden zich ten volle om kinderen te helpen slagen, om tekorten in te halen en om eventuele problemen op te lossen.
  • Worden er bij ernstige zorgen met kinderen professionele oplossingen gezocht binnen het MDO en worden ouders tijdig en van nabij bij deze opvolging en ondersteuning betrokken.

Cijfers en klasseringen zijn fout.

Daarom:

  • Zal elke evaluatie op school moeten bijdragen tot een betere en adequatere ontwikkeling van elk betrokken kind.
  • Zullen cijfers in de communicatie met kinderen en ouders vermeden worden.  Slechts weinig elementen in verband met de onntwikkeling van kinderen is trouwens in cijfers uit te drukken, laat staan dat cijfers een duidelijk en eenduidig communicatiemiddel zouden zijn.
  • Is er op school geen sprake van ‘rancings’ en klasseringen van kinderen.
  • Wordt er op school werk gemaakt van een in het leerproces geïntegreerde evaluatie waarvan de resultaten via een geschreven evaluatieverslag op regelmatige tijdstippen aan de ouders worden gecommuniceerd en mondeling toegelicht.
  • Is er op school aandacht voor vormen van zelfevaluatie bij de kinderen die bijdragen tot een realistisch, maar positief zelfbeeld bij die kinderen.
  • Zullen resultaten van gestandaardiseerde toetsen en elementen uit het kindvolgsysteem (observaties, proefjes, info uit gesprekken e.d. ) altijd op vertrouwelijke wijze worden gebruikt in functie van de ontwikkeling van het betrokken kind.
  • Zal elke evaluatie op school bijdragen tot de harmonische ontplooiing van onze kinderen in al hun facetten.
  • Wordt ongezonde competitie tussen kinderen bestreden door de kinderen zin in het werk, zelfs behoefte aan werk te doen krijgen; door gezonde wedijver, gesteund op uitwisseling en door groepsgerichte competitie te laten ontstaan.
  • Probeert de leerkracht door zijn omgang het eigen werk van kinderen op te tillen naar een hogere dimensie door aandacht te hebben voor een verzorgde presentatie, door een coachende ondersteuning, een bemoedigende taal en een oprechte houding van verwondering en bewondering.

Praat zo weinig mogelijk.

Daarom:

  • Worden eindeloze stromen uitleg zoveel mogelijk beperkt. Ze dienen toch tot niets.
  • Is ‘doen’ zoveel belangrijker dan ‘gepraat’. Kinderen leren vooral door eigen actie eneigen experimenten. Kennis en vaardigheden die zo worden verworven vestigen zich immers veel dieper.
  • Worden de kinderen ook aangezet tot actief meedenken, meepraten en mee beslissen.
  • Mogen de stemmen van de kinderen in de klas en op de school des te luider klinken.
  • Is het frontaal en docerend lesgeven een werkvorm die liefst wordt vermeden op school.

Kinderen houden niet van kuddewerk. Ze verkiezen individueel werk of groepswerk binnen een eigen werkgemeenschap.

Daarom:

  • Is persoonlijke keuze vanuit eigen noden en interesses een belangrijk uitgangspunt binnen het takenbeleid in de klas en op school.
  • Zijn kinderen in de klas zelden of nooit met z’n allen bezig aan dezelfde taken. Zelfs coöperatief groepswerk kan daarvoor niet de aanleiding zijn. In tegendeel: complementaire samenwerking vanuit de eigen competenties van kinderen leidt meestal tot betere leerprocessen en betere resultaten.
  • Krijgen onze kinderen de kans hun eigen persoonlijkheid te bewaren en te ontwikkelen, maar worden ze ook uitgenodigd die ten dienst te stellen van de groep.
  • Mogen onze kinderen op hun eigen ritme werken te midden van een werkelijk levende gemeenschap.

Orde en discipline zijn noodzakelijk in de klas.

Daarom:

  • Is er op school voldoende aandacht voor orde en gezag.
  • Zullen onze kinderen gestimuleerd worden om, vanuit de eigen wil te groeien, te evolueren en hun steentje bij te dragen in de groepsdiscipline die nodig is opdat de groep in al z’n verscheidenheid goed zou kunnen functioneren.
  • Zullen de leerkrachten aansturen op een organisatie en een regeling binnen hun groep die aangepast is aan de aard van de kinderen en aan de aard van hun werk.
  • Streeft men in de klas naar orde en gezag die verder gaan dan zwijgen en rechtop zitten zolang de leerkracht kijkt. We streven naar een diepere orde die werkelijk deel uitmaakt van het gedrag en het werk van de kinderen. Een echte, verantwoorde manier van leven, door de kinderen zelf gewild.

Straffen zijn altijd fout. Zij zijn vernederend voor iedereen en bereiken nooit het beoogde doel. Ze zijn hoogstens een noodoplossing.

Daarom:

  • Wordt er op school gestreefd naar een klimaat waarbinnen straffen niet nodig zijn door kinderen actief bij van alles te betrekken, door hun interesses aan te spreken, door hun creativiteit aan te spreken, …
  • Zal men onze kinderen de vernedering van straffen besparen.
  • Kan slechts in uiterst uitzonderlijke omstandigheden een sanctie nodig zijn. In dat geval wordt er altijd gezocht naar een zinvolle oplossing die in verhouding staat tot het probleem.
  • Stellen kinderen en leerkrachten zich mild op tegenover elkaar en zoeken ze samen naar passende oplossingen waar iedereen zich goed bij voelt.
  • Worden samenlevingsproblemen zoveel als mogelijk opgelost in gezamenlijk overleg tijdens de praatrondes met de kinderen. Op schoolniveau kan het kinderparlement hier soelaas bieden.

Het nieuwe schoolleven veronderstelt een schoolcoöperatie, d.w.z. het beheer van het leven en het werk in de klas door de gebruikers, de leerkracht inbegrepen.

Daarom:

  • Wordt het beheer van de klas en het verzorgen van het materiaal gezien als een verantwoordelijkheid van de groep.
  • Richt de samenwerking op school zich tot het hele klas- en schoolleven en in belangrijke mate ook tot het morele en sociale aspect van dat samenleven.
  • Integreert de leerkracht en ook de meewerkende ouder zich ook in die samenwerking  en dat op een wijze die stimulerend en aanstekelijk werkt op de kinderen.
  • Worden initiatieven als een klas- en schoolkrant, het kinderparlement, het forum en de stamgroepenwerking van harte toegejuicht.
  • Wordt dit principe ook voorgeleefd vanuit de samenwerking tussen de coördinator, het schoolteam en de ouders die samen het beheer van en de zorg voor van de school in handen nemen.
  • Vinden wij de werking in leefgroepen met kinderen van verschillende leeftijden enorm belangrijk. Ze laten immers toe dat kinderen niet noodgedwongen een hele schoolloopbaan lang dezelfde sociale rol moeten spelen en elk op hun beurt verantwoordelijkheid kunnen nemen als ‘oudere’ of als ‘deskundige’.
  • Is er op school een breed uitgewerkte participatie van ouders en schoolteam die samen als ‘goede huisvaders’ het schoolproject dragen en ondersteunen.

Overbevolkte klassen zijn pedagogisch altijd fout.

Daarom:

  • Streven we naar een groepsgrootte (max. 20 kinderen)die toelaat dat onze kinderen zich optimaal kunnen vormen en zich ontwikkelen wars van anonimiteit . In die zin verwachten we van de school een inschrijvingsbeleid dat de kleinschaligheid van de groepen garandeert zodat er werkelijk gelegenheid is tot werken en tot individueel en sociaal optreden.
  • Willen we het principe van ‘al doende leren’ beschermd zien door een groepsgrootte die dat principe niet in de weg staat.
  • Zal er ook bij vervangingen van leerkrachten worden gezocht naar oplossingen die dit principe niet bruuskeren.
  • Juichen we alle initiatieven toe die het werken in kleine groepen bevorderen: inschakelen van ouders, atelierwerking, tutoring, het werken met leefgroepen, het gebruik van media, …

Grote schoolcomplexen leiden tot het anoniem naast elkaar leven van leerkrachten en leerlingen. Ze belemmeren de opvoeding en zijn dus fout.

Daarom:

  • Opteren we resoluut voor een kleinschalig schoolmodel waar mensen elkaar nog kunnen leren kennen en ontmoeten, waar leerkrachten als vrienden met elkaar praten en de kinderen volgen in hun ontwikkeling.
  • Willen we samen met het team bouwen aan een gemoedelijke schoolcultuur waar mensen elkaar bij de voornaam kunnen noemen en elk vanuit hun eigen verantwoordelijkheid positief meebouwen aan het geheel.
  • Opteren we voor een schoolomgeving die kansen biedt tot ontmoeting.

De democratie van morgen wordt voorbereid door de democratie op school. Een autoritair schoolregime kan geen democratische burgers vormen.

Daarom:

  • Willen we dat de school een plaats is die door haar democratisch karakter geldt als een voorbeeldplatform waarop onze kinderen zich kunnen voorbereiden op de echte democratie.
  • Is het wenselijk dat iedereen op de Speelplaneet handelt naar deze invariant. Dit moet ook blijken uit de manier waarop het team, de coördinator en de ouders samen de school ‘runnen’. Het goede functioneren van de formele en informele overlegkanalen is dan ook fundamenteel en dit niet volgens de letter van de wet, maar wel naar de geest ervan en dat in de breedste zin. Elke autoritaire inmenging van bovenaf die ingaat tegen de eigenheid van de school is dan ook onaanvaardbaar.
  • Vinden wij initiatieven als de praatrondes in de leefgroepen, het forum, het kinderparlement, … enz.  op niveau van de kinderen erg belangrijk.
  • Vinden wij een goed draaiende schoolraad volgens de geest van de basistekst van de methodescholen een onmisbaar gegeven. Dat de bevoegdheden van dit orgaan de decretaal bepaalde minimumbevoegdheden (advies en overleg) overstijgen en toelaten dat de school, zoals van bij de opstart werd bepaald, door de in de schoolraad vertegenwoordigde geledingen samen kan worden bestuurd, vinden wij vanzelfsprekend.
  • Vinden wij initiatieven als de ouderavonden, de werkgroepen, de wekelijkse nieuwsbrief, het forum en de laagdrempelige toegang tot de teamleden en de coördinator heel belangrijk. Zowel voor onze kinderen als voor onszelf als ouders.
  • Streven we op onze school naar een klimaat van openheid waar mensen oor hebben voor elkaars verzuchtingen en zorgen; een klimaat waar initiatief wordt toegejuicht en waar suggesties op een ernstige manier worden overwogen en indien waardevol een kans tot uitwerking krijgen.

Men kan slechts opvoeden in waardigheid. Dat de leerkrachten de leerlingen respecteren en de leerlingen eerbied hebben voor hun leerkrachten is een van de eerste voorwaarden tot onderwijsvernieuwing.

Daarom:

  • Hebben leerkrachten (en alle andere volwassenen op de school) eerbied en respect voor de kinderen en hebben de kinderen eerbied voor hun leerkrachten en voor elkaar. Het is een belangrijke voorwaarde tot schoolvernieuwing.
  • Worden eventuele geschillen op een waardige wijze besproken en opgelost met respect voor alle betrokkenen.
  • Leven alle schoolbetrokken volwassenen een gedrag voor waaraan kinderen zich kunnen spiegelen.

De pedagogische vernieuwing is een element van de maatschappijvernieuwing; de reactie ertegen is evenzeer een element van sociale en politieke reactie en is niet te vermijden. Om vooruit te komen, moet men geloven in het leven, in een toekomst voor iedereen.

Daarom:

  • Blijkt uit alles in de Speelplaneet dat er een positief streven is naar een gelukkig leven voor elk van onze kinderen. Is er op school een positief geloof in een goede toekomst waaraan iedereen zijn steentje kan bijdragen.

Contactacteer ons

Social media